Juichend zaten ze in hun schuilplaats. Daarnet hadden ze zonder veel geweld te gebruiken succesvol het distributiekantoor overvallen. Het was David geweest die zijn oude collega had herkend en die hen moeiteloos toegang had gegeven. Zorgvuldig had hij hen alle bonkaarten gewezen en daarna hadden ze hem vastgebonden. Om het echt te laten lijken hadden ze hem op zijn eigen verzoek toegetakeld en waren er toen met de buit vandoor gegaan. Die zou hen niet verraden, sterker nog die zou hun bezetter op een dwaalspoor brengen zo goed als hij kon. Eenmaal terug hadden ze iets op de overwinning willen drinken toen opeens één van hun maten binnenstoof. De groep keek hem aan en toen Jan hijgend en stotterend vertelde wat er gebeurd was, was David opgesprongen en had Jan vastgegrepen. ‘Veilig!’, riep Jan, ‘ze zijn veilig’.
De rest van de groep had hen gekalmeerd, één was op de uitkijk gaan staan maar niemand was de uitgeputte Jan gevolgd. Ze zette Jan en David op een stoel en schonken voor beide iets in. Algauw werd duidelijk dat David zo snel mogelijk naar zijn familie wou en het was Jan die eigenlijk meteen de weg wilde gaan wijzen. ‘Laten we daar maar even mee wachten’, de diepe stem van Vader klonk door de kelder die hij speciaal voor zijn verzetsgroep had uit laten graven. Hoewel hij zijn vak als burgemeester niet meer uit kon voeren had hij nog wel een redelijk afgelegen landhuis tot zijn beschikking. En daar zaten ze nu, de burgervader die normaal niet zoveel zei wekte nog steeds veel respect bij zijn burgers op en wijselijk hielden ze allemaal hun mond dicht. Als Vader sprak, hou je je kop, zeiden ze wel eens ginnegappend. Nu was er geen reden tot een grapje, want hoewel de bonkaarten allemaal al veilig opgeborgen en onderweg waren, hadden ze gehoopt David naar de door hen uitgekozen onderduiklocatie te brengen waar hij onverwacht met zijn gezin en pasgeboren zoon verenigd zouden worden. Die klus zou nu lastiger worden en dat wist Vader ook. Hij liet de mannen inclusief David even alleen en sprak met Jan over het gebeuren op deze enerverende avond.
Na zijn korte gesprek nam hij wederom het woord. ‘Vrienden’, zo begon hij. ‘Vrienden, we hebben optimaal gebruikt gemaakt van de wanhoop van de bezetter’. ‘Ook zij weten dat de onze bevrijders onderweg zijn’. ‘Ze zijn al tot Antwerpen gekomen als ze nu doorstoten dan wordt Zuid-Nederland deze week nog bevrijd’, zo sprak Vader zijn groep toe. Er ontstond een juichstemming in de kelder en iedereen sprak door elkaar tot Vader om stilte vroeg. Hoewel zijn villa afgelegen lag en de kelder van buitenaf niet te zien was, was de onderdrukker nooit ver weg. ‘Waar en wanneer de bevrijders voet op Nederlandse grond zetten is niet bekend maar dat ze de grens sterk genaderd zijn dat staat vast’. We moeten zo snel mogelijk contact zien te maten met onze bevrijders en hen helpen waar dat kan. Nog even sprak Vader verder over zijn plannen maar hield het grootste deel nog voor hemzelf. Niks was zeker en daar had hij gelijk in. Dolle Dinsdag naderde, de dag dat alle Nederlanders hun vlaggen en oranje kleding tevoorschijn haalde maar tot diep in de middag langs de kant van de weg stonden te wachten op de bevrijder die nog niet kwam.
De opgewonden stemming was dan wel wat bedaard toch werd er onderling gesproken over hoe en waar hun bevrijders Nederlandse grens het beste konden passeren waarmee ze konden helpen maar vooral hoe mooi het zou zijn die smerige bezetter eindelijk te zien vertrekken. Tussen het geroezemoes nam Vader David apart. ‘Kom David’, zei hij en ze liepen naar een afgesloten deel van de kelder. David die net als de anderen had zitten speculeren, vol vertrouwen in de toekomst had niet in de gaten dat Vader naar hem keek. Nu hij opeens zo apart zat begreep hij de ernst van de zaak en keek hij naar zijn schoenen. ‘David’, zei de burgervader. ‘David jij gaat niet bij de komende klussen aanwezig zijn’. Een seconde keek David wat bedremmeld, maar dat verdween zodra de voormalig burgervader zijn woord vervolgde. ‘Jij gaat naar je gezin en daar blijf je’. ‘U weet waar ze zijn?’, vroeg David. Ik ben opgegroeid in de omgeving waar ik Jan over sprak, ik ken de boer niet persoonlijk maar ken de buurt goed. Hoewel ik geen burgemeester meer ben heb ik ook daar mijn kennissen, goede mensen die me samen met de beschrijving van Jan wel op de goede plek gaan krijgen. Tot die tijd blijf je nog maar even hier, ik zal zorgen dat het je aan niets ontbreekt. Morgen ga ik op pad. Niet veel later verlaten kort na elkaar de leden van de verzetsgroep het pand en kruipt David in bed, maar kan de slaap nog niet vatten.
Wil je het vervolg lezen? Volg Blogverhaal Chaim.
Trees says
Hoop zo dat het goed komt! Snel naar het slot nu!
rietepietz says
We kunnen alleen maar hopen dat er geen onverwachte wending komt, néé toch…. ik wil dat gezinnetje weer samen zien.
VillaSappho says
In die tijden leer je ze kennen maar meestal raak je ze kwijt.
VillaSappho says
Een deel van Nederland is die winter bespaard gebleven.
minoesjka2 says
Inderdaad, de lange hongerwinter zal nog volgen. Vraag me wel eens af, hoe moedeloos men zich toen gevoeld moet hebben.
Renesmurf says
In tijden van nood worden mensen vrienden, dus dat woord is goed gekozen, in die barre tijd.
Mrs. T. says
Hoop gloort …
fietszwerver says
en het duurde nog meer dan een lange winter :(